Boekenwijsheid in de geschiedwetenschap

Heeft google ook de historici dommer gemaakt?

Albert van der Zeijden

Onlangs verscheen in Nederlandse vertaling het uitgesponnen essay Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen van de Franse literatuurwetenschapper Pierre Bayard. Het boek is tegelijk charmant en diepzinnig. De strekking is: wanneer je slim over boeken wilt praten, kun je ze eigenlijk maar beter ongelezen laten. Als historicus vond ik het leuk om eens uit te zoeken of het verhaal ook opgaat voor de geschiedwetenschap. Over de boekenwijsheid van historici.

Iedereen die wel eens een promotie heeft bijgewoond, is vertrouwd met het verschijnsel dat de hooggeleerde opponenten zich vaak beperken tot zeer toegespitste vragen, die vaak wonderwel aansluiten bij het eigen specifieke vakterrein van de opponens zelf. Het lijkt soms wel of ze het boek zelf niet gelezen hebben maar er na enig doorbladeren een klein deelthema hebben uitgepakt dat toevallig aansluit bij de eigen specialisatie. Het is een manier om te maskeren dat je het boek zelf niet gelezen hebt.

Je eerste reactie als je zoiets merkt is: dat hoort niet, dat deugt niet. Nog wat verontruster word je als je in de krant leest dat de oorzaak ligt bij internet, en dan met name bij google, dat volgens de bekende internetcriticus Nicholas Carr ‘mensen dommer heeft gemaakt’. Ook wetenschappers kunnen volgens Carr hun aandacht niet langer vasthouden dan hooguit drie pagina’s. Voor langere teksten kunnen zij de concentratie niet meer opbrengen, laat staan dat zij nog (dikke) boeken kunnen lezen. Zo bezien verschijnt het boekje van Pierre Bayard, over Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen op een opportuun moment. Wetenschappers lezen dan misschien niet meer, maar ze willen nog wel de schijn ophouden. Het geldt met name ‘de grote boeken’, waar iedereen het over heeft. Net als de literatuur kent ook de wetenschap een canon van invloedrijke boeken, die het vak vooruit hebben geholpen en die iedere historicus eigenlijk zou moeten kennen. Van Huizinga’s Herfsttij der middeleeuwen tot Le Roy Ladurie’s Montaillou. Elke historicus heeft er een oordeel over, maar betekent dit dat deze boeken ook werkelijk worden gelezen? Of is het oordeel slechts gebaseerd op wat je er toevallig over gehoord of gelezen hebt, zoals Bayard beweert over de literatuur? .

  

Boeken die de wetenschap veranderden

Eén van de meest invloedrijke boeken van de laatste tien jaar is zonder twijfel Pierre Nora’s boekenreeks over de Lieux de Mémoire. Te pas en te onpas wordt er naar verwezen. Samen met het boek van Hobsbawm en Ranger over ‘the invention of tradition’ introduceerde het een hele nieuwe richting in de geschiedwetenschap. Maar is ‘veel naar verwezen’ hetzelfde als ‘veel gelezen’? Opvallend is, dat de meeste verwijzingen vaak erg algemeen zijn, helemaal niet via noten die verwijzen naar een specifieke pagina in het boek. Als er al specifiek naar het boek verwezen wordt, dan is het naar Nora’s inleiding over ‘La problématique des lieux’, die, toevallig of niet, ook in vertaling verscheen en makkelijk toegankelijk is op internet. Volgens Bayard moet je trouwens zelfs deze verwijzingen wantrouwen, volgens hem zijn ze meestal het gevolg van een vluchtig doorbladeren van het betreffende boek. Nora’s boek telt vele duizenden pagina’s, wie heeft ze allemaal gelezen?

Hetzelfde geldt voor het beroemde boek van Ranger en Hobsbawm. Het concept ‘invention of tradition’ was en is invloedrijk, zeker, maar het grappige is dat er een draai aan is gegeven die in het oorspronkelijke boek niet te vinden is. De meeste onderzoekers interpreteerden de inventions of tradition als nep en namaak. Dat vonden ze nu juist het leuke en aantrekkelijke van het begrip, happig als zij er op zijn om altijd mythes en legendes door te prikken. Toen de Tilburgse hoogleraar Liturgiewetenschap Paul Post zich er ooit toe zette het klassieke werk te ‘herlezen’ merkte hij dat Hobsbawm de term veel minder negatief gebruikt had en er ook niet de complotachtige context aan had meegegeven die later zozeer verbonden is geraakt met het begrip.

Internet heeft de mogelijkheden voor de historicus die niet wil lezen, maar wel belezen wil lijken, aanmerkelijk vergroot. Maar het is de vraag of het er vroeger wel zoveel anders aan toeging. Zelf herinner ik mij uit mijn studententijd in de jaren tachtig dat Braudels Méditeranée het toonaangevende boek was dat iedereen gelezen moest hebben, omdat het afstand nam van de vermaledijde evenementiële politieke geschiedenis en de aandacht vroeg voor de zoveel belangrijkere sociaal-economische geschiedenis van de middellange duur. Al in zijn oratie uit 1959 gaf onze hoogleraar nieuwe geschiedenis J.C. Boogman (1917-2001) er blijk van dat hij op de hoogte was van de belangrijkste wetenschappelijke vernieuwingen, ondermeer door te verwijzen naar enkele beroemde boeken uit de Franse structuralistische traditie, met name van Febvre en Braudel. In de jaren zestig zorgde hij ervoor dat de studentenboekerij vele exemplaren van Braudels omvangrijke Méditeranée aanschafte. Maar of hij de boeken ook zelf gelezen heeft, is maar zeer de vraag. Ik vrees dat zijn kennis over de `nieuwe stromingen in de geschiedwetenschap’ niet veel verder ging dan het gelijknamige artikel van Jan Romein uit 1939, het enige artikel over dit thema waar hij in zijn oratie naar verwees. In zijn eigen werk deed Boogman er weinig mee. Hij zou toch de traditionele politieke historicus blijven uit de school van Pieter Geyl.

 

Een weinig precieze verwijzing

Tegenwoordig biedt het internet een ideale manier om snel op de hoogte te raken van de nieuwste benaderingswijzen. Recente literatuur over een bepaald onderwerp is makkelijk bij elkaar te ‘googlen’. Er komt altijd wel iets boven water. Sommige van de artikelen die je op deze wijze gevonden hebt, lees je globaal, andere wat preciezer. Als je tot sommige artikelen of geleerde boekwerken niet eenvoudig toegang kunt krijgen, moet je de afweging maken of het zinvol is er nog veel extra tijd in te steken. Misschien kun je het ook wel doen met de Engelstalige samenvatting, die je ergens anders op internet aantrof!

Historici lezen lang niet altijd de boeken en artikelen waar zij in hun noten naar verwijzen. Het is ook niet nodig, volgens Bayard, maar het is misschien wel aardig om er meer openheid over te betrachten. In dat licht moeten wij zijn provocerende voorstel zien om dit aan te geven door middel van een ingenieus stelsel van afkortingen. Bij Bayard staat de aanduiding DB voor een boek dat slechts is doorgebladerd, GB een boek waar je wel eens ooit over gehoord hebt. VB staat voor een vergeten boek, dat je misschien ooit gelezen hebt. De laagste categorie is OB, het staat voor ‘onbekend boek’. Of het systeem ooit ingang zal vinden, betwijfel ik. Uitgebreide verwijzingen vormen immers een onderdeel van een retorische strategie om te laten zien hoe belezen je eigenlijk wel bent. Dat speeltje zullen historici zich niet laten afnemen.

 

Boeken als ballast

Praten over boeken zonder ze gelezen te hebben is blijkbaar van alle tijden. Misschien geldt zelfs de wet: hoe invloedrijker het boek des te groter de kans dat het nauwelijks gelezen zal zijn. Er wordt zoveel over gepraat, dat je het niet gelezen hoeft te hebben om er over mee te kunnen praten.

De crux van de zaak, zoals Bayard het formuleert, ‘is dit erg’? In zijn boek haalt hij een reeks van literaire auteurs aan, die het tegendeel beweren. Auteurs zoals Robert Musil (‘Het geheim van de goede bibliothecaris is dat van alle literatuur die hem wordt toevertrouwd nooit meer leest dan de titel en de inhoudsopgave.’) en Paul Valéry (‘Wat is er duizelingwekkender, wat verstarrender voor de geest dan de aanblik van de gepantserde en vergulde wanden in een grote bibliotheek’). Montaigne wist zich zelfs niet eens zijn eigen boeken te herinneren, die hij toch zelf geschreven had. Het stond de productiviteit van de populaire schrijver van een reeks befaamde essays niet in de weg. Misschien wel in tegendeel. Volgens Valéry en anderen is boekenwijsheid een ballast, die de eigen, originele gedachtevorming in de weg staat. Onwillekeurig moest ik denken aan Nietzsche’s Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben, GB/DB, die immers vergelijkbaar beweerde dat al teveel terugkijken je niet veel verder brengt (‘een overmaat aan geschiedenis schaadt het leven’). Met andere woorden: belemmert je creativiteit.

De omslag van het boek van Bayard wordt gesierd door een citaat van Oscar Wilde: ‘Ik lees nooit een boek dat ik moet recenseren; je laat je zo gauw beïnvloeden.’ En, diezelfde Oscar Wilde, even verderop in het boek: ‘Een half uur is lang genoeg om te kunnen bepalen of een boek iets waard is of niet. Voor iemand die gevoel heeft voor de vorm zijn zes minuten meer dan voldoende.’

Volgens Bayard zijn met name die wetenschappers interessant, die door vluchtig doorbladeren hun eigen creativiteit in gang zetten. In zijn visie is praten over ongelezen boeken een scheppende bezigheid. Pas door een boek naar eigen hand te zetten, neem je het serieus. Zo bezien hebben de hooggeleerde opponenten bij een promotie het gelijk volledig aan hun kant. Zij zijn de ware creatievelingen!