Postume autobiografie van historicus Pieter Geyl (1887-1966)

Onlangs verscheen - postuum - de autobiografie van de Utrechtse historicus Pieter Geyl. Ik las hem met aandacht en plezier. Toch liet het boek ook gemengde gevoelens achter. Vooral de manier waarop Geyl met vrouwen omsprong leidde ertoe dat ik mijn beeld van Geyl moest bijstellen. Met zijn vele affaires liet hij een spoor van vernielingen achter, met als belangrijkste slachtoffer zijn eerste vrouw, die zelfmoord pleegde. Bespreking van Albert van der Zeijden naar aanleiding van Pieter Geyl, Ik die zo weinig in mijn verleden leef. Autobiografie 1887-1940.

In de jaren zeventig en tachtig studeerde ik geschiedenis in Utrecht. Het heette toen dat ‘de geest van Geyl’ er nog rondwaarde. Twee leerlingen van hem waren hoogleraar: J.C. Boogman en H.W. von der Dunk. Omdat nieuwe geschiedenis mijn hoofdvak was, moest ik tentamen doen bij Boogman, bij hem thuis. Ik heb geen idee meer waar de vraag over ging, maar op een bepaald moment kreeg ik te horen: ‘maar meneer Van der Zeijden, weet u dan niet wat Geyl hierover gezegd heeft?’ Voor de herkansing besloot ik een nieuwe lijst in te dienen, met een reeks van boeken van Geyl, onder andere diens befaamde Geschiedenis van de Nederlandsche Stam. Later zou ik er mijn voordeel mee doen. Geyl heeft een vlotte, journalistieke schrijfstijl en zijn rake, prikkelende typeringen van een oudere generatie historici kon ik goed gebruiken in mijn boek over de negentiende-eeuwse historicus Nuyens.

Van diezelfde Geyl, die overleed in 1966 en één van de toonaangevende twintigste-eeuwse Nederlandse historici was, eerst hoogleraar in Londen later in Utrecht, verscheen postuum het boek Ik die zo weinig in mijn verleden leef. Autobiografie 1887-1940. Deze autobiografie heeft dezelfde vlotte journalistieke schrijfstijl van al zijn historische werken. We leren hem kennen als een opgewonden standje, die bij het minste of geringste een driftbui krijgt. Uit het boek spreekt ook een immens vertrouwen in zichzelf. Met zijn superego voelde hij zich verheven boven alles en iedereen. ‘Natuurlijk’ was hij in 1935 de geknipte opvolger van Kernkamp als hoogleraar in Utrecht, ondanks dat hij vanuit zijn al te grote politieke betrokkenheid bij de Vlaamse kwestie, slechts derde stond op de voordracht van de faculteit. Via allerlei machinaties wist hij de curatoren te bewegen dat dit nr. 1 werd. Toen vervolgens de koningin zelf de voordracht blokkeerde, naar hem later bleek vanwege de anti-orangistische tendenties in zijn boek Oranje en Stuart, wist hij zelfs die horde te overwinnen. Na de oorlog zou hij zich vooral met historiografische kwesties gaan bezighouden en in de Angelsaksische wereld vermaard worden door zijn debatten met Arnold Toynbee.

Ondanks zijn grenzeloze zelfverzekerdheid, maakt Geyl in dit boek niet eens een onsympathieke indruk. Op openhartige wijze vertelt hij over de zelfmoorden van zijn vader én van zijn eerste vrouw. Natuurlijk was hij geschokt toen hij in het horloge van zijn grootvader de door zijn vader ingekraste tekst vond `Piet ellendige ploert Geyl’. Toch wist hij zich zonder noemenswaardige complexen heen te zetten over deze voor hem zo tragische gebeurtenissen.

Naast de zelfmoorden van zijn vader en zijn vrouw was voor mij de grote onthulling zijn vele seksuele escapades met vrouwen, waarmee hij Simenon en Casanova bijna in de schaduw stelt. Geyl werd gedreven door een onblusbaar libido: hij was een he man, die eerst en vooral zijn eigen pik achterna liep. Ook over deze veelvuldige seksuele escapades schrijft hij in ontwapenende naďviteit. Hij kan zich niet voorstellen dat er vrouwen zouden zijn die niet met hem naar bed zouden willen. Hij is toch Geyl! Vrouwen moeten zich goed- of kwaadschiks aan zijn wil onderwerpen.

In dat laatste schuilt wat mij betreft ook het grote probleem dat ik heb met de figuur van Geyl zoals die in dit boek naar voren komt. Zijn grenzeloze ijdelheid vind ik tot daar aan toe. Dat zijn piemel voor hem zijn belangrijkste leidsnoer was, alla. Maar dat vrouwen voor hem niet meer dan willoze veroveringen zijn, die zich te voegen hebben naar zijn seksuele wensen is toch wel ontluisterend. Al direct na zijn huwelijk met zijn eerste vrouw begeeft hij zich op vrijersvoeten, onder andere met huishoudster Aafje. ‘Ik heb haar, zedigste West-Friese die zich denken laat, moeten dwingen om voor mij te worden wat zij geweest is.’ Altijd weer toont hij zich verbaast, zoals na zijn zoveelste verovering: ‘Het ergste was dat zij weerstand bood – de derde vrouw bij wie mij dat overkwam.’ Bij al die ontboezemingen begint de lezer zich inmiddels wat ongemakkelijk te voelen. Het gaat steeds weer om onwillige en weerstandbiedende vrouwen, die Geyl altijd weer dwingt tot overgave.Ze hebben zich maar aan hem te onderwerpen! Het lijkt erop dat Geyls veroveringen allemaal te typeren zijn als aanrandingen en verkrachtingen. Zonder noemenswaardige scrupules, zelfs niet tegenover zijn beste vrienden.Zo weet hij bijvoorbeeld de vrouw van zijn beste vriend de dichter-hoogleraar P.N. van Eyck in bed te loodsen. Heel begrijpelijk is dat Van Eyck hierover niet te spreken is en het ziet als een vorm van bedrog en verraad. Van je beste vrienden moet je het maar hebben! Het is weer met verbazing dat hij reageert op de woedeaanval hierover van zijn vriend. Vooral die verbazing is tekenend voor de figuur van Geyl. In liefde en oorlog is toch alles geoorloofd, zo voegt hij de verbijsterde lezers van zijn autobiografie toe. Zelfs G.J. Renier, zijn opvolger als hoogleraar in Londen en net als Geyl een onvermoeibaar vrouwenverslindster die slechts in de lust gelooft en niet in de liefde, vond dit te ver gaan – dat doe je niet met je beste vrienden!

Geyl bedoelde het allemaal niet kwaad maar richtte ondertussen onherstelbare schade aan. De zelfmoord van zijn eerste vrouw wijt hij in deze autobiografie aan haar labiele karakter. Maar dat zijn wilde seksuele leven er ook iets mee van doen had, is in ieder geval de overtuiging van de behandelende arts, die door Geyl wordt weggezet als een christelijke fatsoensrakker. Ook zijn eigen kinderen kozen partij voor hun moeder en hebben het hun vader nooit kunnen vergeven. Geyl is weer verbaasd: hij hield toch van zijn kinderen?

Ook zijn vele minnaressen behandelde hij met de hem kenmerkende onverschilligheid. Als hij, na zijn vertrek uit Londen om in Nederland hoogleraar te worden, afscheid neemt van zijn Engelse minnaressen, snapt hij niet dat die het daar moeilijk mee hebben. Huishoudster Aafje mocht toch al zijn Engelse meubelen overnemen? Geyl was met zijn dwingende seksuele drive populair bij de vrouwen maar had ondertussen weinig begrip voor hen als persoon.

Al met al laat de lezing van deze onthullende autobiografie mij achter met een vieze smaak. Ik heb er alle begrip voor dat Geyls eigen kinderen de publicatie ervan uit respect voor hun moeder hebben weten tegen te houden tot na hun eigen dood. Eigenlijk wil je dit niet lezen. Geyl had niet alleen een grote lul, hij wŕs het ook!

Pieter Geyl, Ik die zo weinig in mijn verleden leef. Autobiografie 1887-1940, Uitgeverij Wereldbibliotheek, isbn 9789028422865